Wonen, hoe kun je het zo leuk mogelijk doen?
Inleiding door Marlieke de Jonge: Over hobbels, wensen en de werkelijkheid
“Ik ben bij uitstek iemand die heel slecht is in wonen. Ik ben diverse keren mijn huis uitgezet en weer naar de ggz getransporteerd, en echt door heb ik het nog steeds niet. Maar dat maakt niet uit: ik ben dol op wonen. Ik begin even met één van mijn oude gedichtjes:
DIT IS MIJN HUIS
Dit is mijn huis,
mijn basis en mijn bolwerk,
dat ik verdedig als mijn leven
is een leven van onzekerheid en pijn.
Dit is mijn huis,
wees welkom assistent en hulpverlener,
ik heb je nodig, maar dat is wederzijds,
dus houden we dat zo.
Dit is mijn huis,
geen ziekenhuis. Ik woon er,
dus bespaar me medisch machtsvertoon,
je procedures en je rituelen.
Dit is mijn huis,
dus: wees welkom, buur en vriend,
maar maak mij niet tot zorgobject,
ik ben mijn ziekte niet en jij niet mijn verpleger.
Dit is mijn huis.
Niet welkom is een ieder die mij sturen wil en structureren,
mijn leven leven wil,
althans de buitenkant.
Dit is mijn huis.
Hier woon ik, hier leef ik
en hier beslis ik over alle regels,
zoals jij baas bent in je eigen huis.
up
Voor mij is dat nog steeds hét idee van “huis”. En na een maand ziekenhuis (dit is mijn eerste werkweek), weet ik het weer heel erg zeker: een instelling is geen plek om te wonen. Dat komt niet doordat ik een instellingsfobie heb, en ik maak er wel af en toe gebruik van. Maar een instelling brengt allerlei aspecten mee die haaks staan op wat mensen van een huis, een woonplek of een stekje verwachten. Ik noem een paar dingen: huisgenoten bij wie je je betrokken voelt. Een plek die je min of meer gekozen hebt -instellingen, daar wordt je meestal gedumpt. Warmte, veiligheid –niks onveiliger dan een gesloten afdeling. Je kunt er niets eens weglopen; kun je nagaan. Privacy –dat red je ook niet met een eigen kamer, zolang je niet zelf de sleutel hebt en hem op slot kunt doen. En dan nog: hoeveel privacy is dat? Baas in je eigen huis –nou, leve de huisregels! En een plek waar je jezelf kunt zijn –ik heb nog nooit ontdekt hoe dat moet in een instelling. Er zijn altijd mensen die beter weten waarom je doet wat je doet dan jijzelf. Dat is geen plek waar je jezelf kunt zijn. Het betekent niet dat je niet kunt proberen die aspecten te benaderen in een instelling, als het niet anders kan, maar in principe vind ik een instelling, hoe ik het ook wend of keer, geen plek om te wonen.
In de loop van onze psychiatriegeschiedenis zijn we wat raar gaan denken over binnen- en buitenwereld. Wij hebben de wereld van de geestelijke gezondheidszorg, ons eiland, tot onze binnenwereld gemaakt, en de wereld daarbuiten tot de boze buitenwereld. Maar ik geloof dat dat niet klopt. De samenleving is de binnenwereld, daar hoor je thuis, daar wordt je in geboren. Als je naar de marge geduwd wordt of er op de een of andere manier belandt, dan is dat de buitenwereld. De binnenwereld is de samenleving, en ik denk dat het heel slim is om dat te onthouden. Dat kan nooit de vijand zijn, daar hoor je thuis, daar hoor je bij. En laat je daar ook niet buitenduwen, want wie geeft iemand het recht om andere mensen uit te sluiten? Wij hebben allemaal recht op een plekje in deze samenleving. Dan moet je wel over en weer het grensverkeer regelen en met elkaar onderhandelen, maar je kunt niet groepen mensen uitsluiten van de samenleving. Voor mij is het hele thema “vermaatschappelijking” geen punt van discussie meer. Waar slaat dat op, vraag ik mij af. Ik heb van de week onze wethouder van welzijn in Groningen een mooie definitie horen geven van “vermaatschappelijking”: “mensen thuis laten zijn, zich thuis laten voelen waar ze thuis horen, en dat is onze stad.” Zo hoort dat.
Maar dat betekent niet dat mensen het soms niet moeilijk kunnen hebben met wonen in onze mooie, ingewikkelde samenleving. Dat geldt echter voor heel veel mensen: ouderen, jongeren die nog aan deze tak van sport moeten beginnen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap, mensen met een andere culturele achtergrond. Allemaal mensen voor wie wonen niet zo erg vanzelfsprekend is. En dan gaat het niet zozeer om wonen in je eigen huis, maar vooral om wonen in je eigen buurt en met de buren. Wonen doe je niet alleen. Ook wie alleen woont, woont absoluut niet alleen. Je kunt wel denken dat je dat doet, maar vandaag of morgen krijg je gedonder over de vuilniszak of de boom op de erfgrens, of weet ik wat. Dus: ga er maar vanuit dat je niet alleen woont, dat maakt het makkelijker.
up
Als het gaat over aangepast wonen, over wonen-plus, moet je er op dit moment vooral vreselijk voor waken dat wij geen apartheidssystemen gaan maken in de samenleving voor mensen met psychische handicaps of problematiek. Nee, zeg ik bij onze gemeente: integraal gehandicaptenbeleid! Het moet er gewoon tussen passen. Dat brengt namelijk veel minder risico’s met zich mee, want met al die minderheidsgroepen vorm je een aardige meerderheid en heb je meer stem. Ik geloof dat wij in de samenleving op het moment één van de rottigste marktposities hebben, en kun je meeliften met mensen met lichamelijke en verstandelijke handicaps: altijd doen! Dat is veel handiger, en qua regelgeving hoeft het allemaal niks uit te maken. Volgens mij passen wij zometeen ook probleemloos in de Wet op de maatschappelijke ondersteuning, of, zoals de Raad voor de Zorg zegt: Wet op de maatschappelijke ondersteuning en participatie. Kijk, dat klinkt direct al een stuk leuker. En dan kun je de uitvoering op maat knippen, maar dat is voor ieder mens belangrijk, want mensen zijn niet gelijk, en die hebben dus allemaal wat anders nodig. Maar je moet zorgen dat je in de regelgeving meelift met iedereen. en dwarsverbanden leggen tussen kwetsbare groepen, ik geloof dat dat je kracht is. “Solidariteit” vind ik nog steeds een prima woord.
En waaraan je dan tegelijk iets moet doen, is de beeldvorming en het bespreekbaar maken van psychische problematiek. Mensen met een lichamelijke handicap pleiten voor zichtbaarheid in de samenleving. Als mensen met een lichamelijke handicap problemen hebben, bijvoorbeeld met zo’n stoeprand waar ze niet vanaf kunnen, zegt iedereen: “O, wat erg! Daar moeten we wat aan doen!” Maar voor mensen men psychische problematiek betekent zichtbaarheid in de samenleving een krantenartikel of een televisieprogramma waarin geroepen wordt: “Ze moeten weer terug in een instituut!” We moeten dat nog kantelen. We moeten ervoor zorgen dat wanneer wij zichtbaar zijn in de samenleving, iedereen zegt: “Ja, natuurlijk, hier moet iets aangepast worden aan onze samenleving, want deze mensen moeten daar ook een plek in kunnen krijgen.” Dat lijkt mij eigenlijk de hoofdmoot van het prettig wonen in de samenleving. De beeldvorming is daar heel erg belangrijk in.
Ik maak een onderscheid tussen mensen met enkelvoudige, te repareren psychische problematiek en mensen met complexe psychische problematiek; dat noem ik een psychische handicap. Sommige mensen vinden “de term “psychische handicap” niet prettig, maar ik heb daar geen moeite mee, omdat ik een handicap niet zie als een grens, maar gewoon als een hobbel overdwars. Een handicap is niets meer of minder dan een voortdurende confrontatie met een samenleving die niet op jou is ingericht. Het ligt niet aan de mensen, maar aan de samenleving die jou niet past, en daardoor ontstaan problemen. En daar kun je iets aan veranderen. Bij een handicap gaat het mij om de volgende criteria: hij gaat niet over, je hebt er elke dag last van en hij beïnvloedt meerdere aspecten van je leven. Maar je kunt dat ook “chronisch ziek” noemen. Je moet het een naam geven, anders kun je er ook geen aanpassingen en oplossingen voor vragen. Je kunt niet zeggen: “Er is niets aan de hand, maar ik wil wel mijn woning geïsoleerd hebben”.
up
Bij handicap en wonen moet het gaan om de gevolgen van je handicap voor je leven, en absoluut niet om medische diagnostiek. Dus geen woningaanpassingen voor mensen met schizofrenie, want ik geloof niet dat woningbouwverenigingen enig verstand hebben van schizofrenie, en de psychiatrie ook niet. Het is veel praktischer om te praten over waar je last van hebt. Ik geef wat voorbeelden van handicaps, maar het is niet zo dat de aanpassingen daar automatisch aan gekoppeld moeten worden. Je moet altijd aan mensen vragen hoe het bij hen persoonlijk zit.
• Bijvoorbeeld: veel psychische problematiek geeft veel drukte in je hoofd. Dat kan zijn omdat je leeft met een splitsysteem, met een hele familie in je hoofd, maar het kan ook zijn dat het gaat om stemmen in je hoofd. Wat daarbij kan helpen, is een goed geïsoleerde woning, zodat je behalve dat gedoe in je hoofd niet ook nog de buren hoort. Want dat is lastiger voor jou met dat drukke hoofd dan voor iemand zonder die drukte in zijn hoofd. Dat moet je benoemen en je moer er erkenning voor krijgen. Het is een reden om extra te letten op woningisolatie (of een rustige buurt).
• Als je er moeite mee hebt om je af te sluiten, als alles zo maar ongenuanceerd en ongeordend je hoofd binnenfietst, dan is het belangrijk dat je de ruimte hebt, bijvoorbeeld een vrijstaande woning, omdat je anders wel heel veel tegelijk aan je hoofd krijgt. Misschien moet je er dan voor kiezen om in een buitenwijk of in een dorp te gaan wonen, of in het bekende hutje op de hei. Je kunt kiezen. Ik kies altijd.
• Iets anders is verwarring in de betekenisgeving. als je gauw last hebt van je eigen werkelijkheid en je de maatschappelijke spelregels en je oriëntatie snel kwijtraakt (dementie kan ook al op jongere leeftijd optreden) dan is de beslotenheid van een hofje een heel aardige oplossing om toch in de samenleving te wonen. Maar dan iets begrensder, zodat je niet direct op een drukke straat staat. Zo’n hofje of een goede buurt kan je ook een stukje sociale controle opleveren. Ikzelf vind dat positief. Mijn buren zeggen “Je hebt je deur weer open laten staan; we hebben maar even opgelet.” Ik woon in zo’n buurt, en ik vind die sociale controle absoluut nodig voor mijn overleving.
• Leef je snel in een stroomversnelling, wat wel eens manisch wordt genoemd, dan is het handig dat je zelf je woonplek wat beperkt houdt, maar wel met veel ruimte erom heen, zodat je buren geen gedoe moet jou krijgen (en jij niet met je buren). Als je woonplek erg groot is, is de hoeveelheid chaos die je kunt maken ook veel groter, heb ik geleerd.
• Heb je veel periodieke onrust, het gevoel dat je weg moet, zwerfgedoe, dan kun je denken aan een mobiele woning, zoals een woonboot of een caravan. Als jij dan weg wilt, kan de woning mee. Het woningmodel “slak”.
• Heb je veel last van oude films in je hoofd, met dag- en nachtmerries, zodat je bijvoorbeeld middenin de nacht gaat lopen krijsen, dan is woningisolatie weer erg handig, en in dit geval dan voor de buren. Die moet je ook te vriend houden, want anders woon je ook niet lekker.
• Heb je last van paniektoestanden (ik ken mensen die alles uit het raam gooien) dan zou ik kiezen voor een benedenwoning, dan is alles niet meteen kapot. Ik ken ook mensen die dan uit het raam willen stappen, dan is een benedenwoning zeker aan te raden, want anders maak je meteen zo’n dreun. Ik heb zelf in zo’n situatie een tijd in een woonboot gewoond. Dan nam ik de verkeerde uitgang, en zat ik meteen in het water. Dat koelt wel af, en schept hooguit onrust tussen de eendjes.
• Een ander voorbeeld: controlemanie. Als je voortdurend alles wilt controleren en overzicht houden, dan moet je een huis hebben dat overzichtelijk is. Dan denk ik aan nieuwbouw en een beperkte woonruimte. Want als je een huis hebt waar je voortdurend hoort piepen en kraken, dan blijf je bezig.
• Leef je permanent in een eigen werkelijkheid, of als je in een depressie zit, dan heb je hulpmensen nodig voor een soort vinger-aan-de-pols-contact en moet je zorgen dat je niet in een compleet isolement belandt.
up
Ik heb uit de losse pols een aantal combinaties verzonnen, om aan te geven wat voor woontechnische oplossingen je kunt verzinnen voor psychische handicaps. Maar ik vind dat je niet automatische psychische handicaps moet koppelen aan woonproblematiek. Heel vaak is er niets aan de hand, maar het is een risicofactor. Ik heb het tot nu toe ook nauwelijks over problematisch wonen en woonoverlast gehad. Dat kan echter wel voorkomen, en dan denk ik aan “wonen-plus”, dat is: wonen en zorg gekoppeld. Maar dat moet alleen als het nodig is, dus bij bewezen woonoverlast of een groot risico daarop. Of wanneer je het zelf verstandig vindt en je het wilt voorkomen. Ik vind heel zakelijk dat wonen-plus alleen moet als het ruilmateriaal oplevert. De Gemeente Groningen heeft bijvoorbeeld een nieuw woonbeleid: het kwetsbare-groepen-beleid. Dat betekent dat je een urgentieverklaring krijgt als je kiest voor die woon-zorgcombinatie. Dan levert het je direct wat op, namelijk sneller een woning. Voor wat hoort wat, dan valt erover te praten. Je gaat niet van alles inleveren als je er niks voor terugkrijgt. En ik stel er nog een voorwaarde bij, namelijk dat je altijd vrij moet kunnen kiezen wat voor assistentie en van wie je die krijgt. Dat kan dan heel goed via een persoonsgebonden budget. In de behandelsector heb je tegenwoordig die nieuwe ellende, die heet DBC: diagnose-behandelcombinatie. Als er iets medicalisering is, is het dat. Ik waarschuw maar vast dat we niet ook nog diagnose-wooncombinaties moeten krijgen: DWC’s. Absoluut niet. Wonen en zorg koppelen kan als het nodig is (met voorwaarden), maar zeker geen vaste combinaties. Automatisme moeten we er niet in krijgen.
En dan is er nog het hoofdstuk ‘Wonen kun je leren.’ In Groningen geven we al een tijdje de cursus ‘De kunst van wonen’. Die gaat over allerlei dingen, zoals: hoe kom je aan een woning, hoe zit dat met het puntensysteem, hoe kun je wonen, wat zijn de woonmogelijkheden, hoe ga je om met je huishouding op een leuke manier, zorgen voor jezelf, omgaan met de buren, wonen in de wijk, wat zijn er voor wijkvoorzieningen, hoe maak je ruzie met de buren zonder dat het oorlog oplevert, enzovoort. Het grappige is dat daar niet alleen mensen op af komen die een psychiatrische achtergrond hebben of die uit de verslavingszorg komen, maar dat we nu ook vragen krijgen uit bijvoorbeeld de jeugdzorg of mensen die gewoon wel wat wilen leren over wonen, omdat het hen ook niet zo gemakkelijk afgaat. Ook mensen met een langdurige justitie-achtergrond, die het een beetje verleerd zijn. Natuurlijk kunnen die ook meedoen. Mensen zijn mensen, burgers zijn burgers; wonen moeten we allemaal. Het zou heel raar zijn om dat voor een club exclusief te gaan organiseren. Het is juist leuk: zo kan je in die cursus vast leren met elkaar om te gaan. Je buren heb je straks ook niet voor het kiezen.
Een ander idee is dat je veel meer variatie kunt aanbrengen in wonen: creatief wonen. En straks gaan we tips uitdelen om wonen naar wens dichterbij te brengen. Dat kan iedereen dan op papier krijgen.”
up
|